DE WERELD MORGEN | Lode Vanoost
2018 ‘Spreken over kolonisatie: niet langer zonder de Congolezen’
Uit de inleiding van het boek volgende verantwoording: “Nederlandstalige publicaties zijn er van antropologe Bambi Ceuppens en historicus Mathieu Zana Aziza Etambala. Beiden hebben een Congolese achtergrond, wonen in België en zijn actief betrokken in het hedendaagse postkoloniale debat in Vlaanderen. Zij zijn echter niet opgeleid en werkzaam aan een Congolese universiteit.”
Voor het overige wordt de hedendaagse geschiedschrijving over Congo nog steeds bepaald door een groep witte Belgische mannen: Filip De Boeck, Lucas Catherine, Jef Geeraerts, Marc Hoogsteyns, Ludo Martens, Guy Poppe, David van Reybrouck, Marc Reynebeau, Guy Vanthemsche, Peter Verlinden, Rudi Vranckx en Ludo De Witte.
Dit boek erkent de waarde van het werk dat deze personen hebben verricht en nog steeds verrichten (maar zijn er ook kritisch over). Toch kunnen de redacteurs van dit boek niet buiten de onaangename vaststelling “dat er in het huidige debat in Vlaanderen geen of nauwelijks plek is voor de Congolese stem”.
De gevolgen zijn bekend. Vlamingen weten nog veel minder over het koloniale verleden dan hun Franstalige landgenoten. Er zijn “geen boeken van Congolese historici aanwezig op Vlaamse scholen”.
Een deel van de verklaring is zeker dat het Frans nu eenmaal de taal van de kolonisator was en dat Congolese historici in die taal publiceren. Echter, zelfs heel wat Vlaamse academici “zijn van mening dat het postkoloniaal debat samen met Wallonië, en dus in het Frans, moet gevoerd worden”.
Dat is echter maar een klein deel van de verklaring. Zelfs in Franstalig België (en in Frankrijk) komen Congolese academici nauwelijks aan bod, ook daar spelen postkoloniale vooroordelen nog steeds mee.
Een aantal historici stelt dat de Congolese geschiedschrijving niet voldoet aan de normen van het westerse wetenschappelijke onderzoek, dat het “niet vernieuwend”, “niet kritisch” is en veel “wollige teksten” publiceert met een “koloniaal en bombastisch taalgebruik”.
Redacteurs Vesna Faassen en Lukas Verdijk beweren niet dat Congolese historici boven elke kritiek zouden verheven zijn, maar antwoorden op de kritiek hierboven dat er in “Congo te weinig middelen (zijn) om degelijk historisch onderzoek te doen. Bovendien zijn de historici in Congo afhankelijk van Europese uitgevers. Zij geven daarom deze gevatte opmerking tegen de Belgische sceptici:
“Als België de verantwoordelijkheid voor de koloniale wonden in de DR Congo echt zou erkennen, heeft ze dan niet ook de verantwoordelijkheid om Congolese historici in het Nederlandstalige publieke debat te betrekken?”
De redacteurs van “Wanneer we spreken over kolonialisme” zien de selectie die ze in hun boek voorleggen als “een aanzet voor een meer inclusief debat, een onderzoek om de huidige stand van zaken zichtbaar te maken – een oefening tussen risico en vertrouwen”.
De eerste tekst is van historicus Donatien Dibwe Dia Mwembu en werd oorspronkelijk gepubliceerd in 2013. Hij bekijkt het fenomeen nationalisme in de Congolese context. Er staan naast heel wat rake observaties ook zaken in waar de lezer het niet per sé mee eens zal zijn. Wat dat zou kunnen zijn, kan de lezer zelf vaststellen door dit boek zelf te lezen.
De bijdrage van Sindani Kiangu is de tekst van een lezing die hij gaf in 2011 aan de KU Leuven over de ‘civilisatie’ van Congo als zogenaamde prioriteit van de kolonisatie. Hij haalt de werken van Daniel Vangroenweghe aan en van Adam Hochschild en geeft onder meer kritiek op de tentoonstelling ‘Het geheugen van Congo: De koloniale tijd’ van oktober 2005 in het Koninklijk Museum van Tervuren.
Hochschild vroeg zich daarover af “of het denkbaar zou zijn om in Berlijn een museum te openen dat aan de Jode kunst en cultuur gewijd is, maar in alle talen over de holocaust zwijgt.”
De echte civilisatiemissie van de Belgen zag er in werkelijkheid als volgt uit. In 1920 antwoordde Minister van Koloniën Louis Franck op de vraag wat we in Congo doen: “We ontwikkelen de afzetmarkten en economische activiteit van België”. Kiangu’s besluit: “Het Congolese volk mag nooit vergeten wat het was ten tijde van de slavenhandel en de kolonisatie: een gebruiksvoorwerp.”
Ook de bijdrage van Pamphile Mabiala Mantuba-Ngoma uit 2015 werd nooit eerder gepubliceerd. Hij heeft het over de deelname van Congolezen in het Belgisch leger aan de Eerste Wereldoorlog in Midden- en Oost-Afrika, meer bepaald over de rol die vrouwen daarin speelden. Boeiend om lezen hoe de Belgische kolonisatoren zich inspanden om de Duitsers als ‘de slechte witten’ voor te stellen. Hoe hard de Belgen ook probeerden, ze slaagden er niet in hun soldaten er van te overtuigen hun gezin achter te laten. Zelfs tijdens militaire operaties wilden ze hun vrouw en kinderen dicht bij zich hebben.
Van Jean-Marie Mutamba Makombo werd een tekst gepubliceerd uit 2009 over het koloniale concept van de ‘évolué’. Een geëvolueerde persoon was een Congolees die onder de eigen bevolking het dicht “in de buurt kwam van een beschaafd mens” (waarmee vanzelfsprekend een Belg werd bedoeld). Hoe vanzelfsprekend en diepgeworteld het witte, Europese racisme was bleek onder meer uit volgend voorval:
Tijdens de Tweede Wereldoorlog kon België veel minder koloniale ambtenaren naar de kolonie sturen en moest de administratie noodgedwongen meer en meer taken toevertrouwen aan de évolués. Die maakten van de situatie gebruik om sociale eisen te stellen. “Etienne Ngandu, de drijvende kracht achter de eisenbundel van de évolués in Luluaburg, werd beschuldigd van samenwerking met het buitenland omdat de koloniale overheden niet wilden geloven dat deze tekst (met hun eisen) inderdaad door Congolezen was geschreven”.
Een andere sociale leider, Paul Omami-Tshibamba, werd drie weken lang gefolterd om te bekennen welke Belg hem tot zijn protest had aangezet. De antikoloniale strijd was ook een sociale strijd. In 1954 eisten de Congolezen ‘gelijk loon voor gelijk werk’. “Er moest een einde komen, aan het bestaande beleid waarin het plafond van de zwarte de vloer van de blanke is”.
De vijfde bijdrage is van Jacob Sabakinu Kivilu met een tekst die reeds dateert van 1993. Hij analyseert de specifieke kenmerken van de kolonisatie en dekolonisatie van Zaïre (zoals Congo dan heette). Zijn conclusie is wat tegenwoordig als evident wordt beschouwd: “De koloniale onderneming was voor België een bron van rijkdom en economische welvaart, maar bracht voor de bevolkingsgroepen in Zaïre een proces van onderontwikkeling op gang.” Het was altijd het voornemen van België om het onafhankelijke Zaïre in de economische realiteit afhankelijk van België te houden.
België heeft in feite nog altijd zijn koloniale en postkoloniale verantwoordelijkheid niet erkend. In het onderwijs komt die periode zo goed als niet aan bod. Vraag eender welke jonge Vlaming op straat wat de namen Patrice Lumumba of Mobutu Sese Seko hem/haar zeggen. De onwetendheid is enorm en dat is niet goed. Wie zijn geschiedenis niet kent is gedoemd om ze te herhalen.
Hoe degelijk deze historische bijdragen zijn kan de lezer zelf beoordelen. Eén ding staat vast: het wordt dringend tijd dat de Congolese stem over de koloniale en postkoloniale periode wordt gehoord in Vlaanderen. Daar is dit boek een goed startpunt voor.
‘Wanneer we spreken over kolonisatie’ is meer dan 300 pagina’s dik, maar in feite is het een dubbelboek van 150 pagina’s, met de Franse versie ‘Quand on parle de la colonisation’ aan de ommezijde.
Lode Vanoost
De Wereld Morgen