APACHE | Steven Vanden Bussche
2017 ‘Kunstenaars laten Congolezen spreken over kolonisatie’
Vesna Faassen en Lukas Verdijk van het Hoger Instituut voor Schone Kunsten (HISK) in Gent bundelen voor het eerst vertaald werk van Congolese historici in een Nederlandstalig boek. De primeur typeert het grotendeels ontbreken van een Congolese tegenstem in het koloniale debat. En dat maakt ons land uniek ten opzichte van andere voormalige koloniale mogendheden.
In het werk ‘Wanneer we spreken over kolonisatie / Quand on parle de la colonisation’ komen vijf Congolese professoren aan bod, waaronder Donation Dibwe dia Mwemba en Jean-Marie Mutamba Makombo. Elke historicus koos een artikel die hij belangrijk achtte voor het Nederlandstalig debat over de kolonisatie.
“Een belangrijk uitgangspunt was dat wij ons, als Westerlingen, niet wilden bemoeien met de inhoud”, benadrukken Vesna Faassen en Lukas Verdijk (HISK) in de inleiding van hun statement. “Zowel de originele Franse teksten als hun directe vertalingen naar het Nederlands, waarbij de schrijfstijl en nuances van de originele Franse teksten zo nauwkeurig mogelijk zijn gevolgd, zijn opgenomen in het boek.”
Niet onbekend
Het is uiteraard niet zo dat Vlaamse auteurs en historici het werk van hun Congolese collega’s niet kennen of citeren, en ook aan de universiteiten komen hun publicaties aan bod, maar het is wel zo dat er nog geen van hun werken voor een breder publiek in het Nederlands werd vertaald. “Dat heeft verschillende oorzaken”, zegt professor koloniale geschiedenis Idesbald Goddeeris (KU Leuven). “Ten eerste is er het taalverschil. Congolezen spreken geen Nederlands, terwijl Indiërs, Surinamers of Noord-Afrikanen wel de voertaal van de koloniale metropool spreken.” Werk van Congolese historici is wel in het Frans te verkrijgen is in ons land. “Maar veel van die werken worden in Parijs of in Afrikaanse landen uitgegeven, waardoor zelfs het bijzondere boek ‘Nouvelle histoire du Congo’ van Isidore Ndaywel è Nziem, nog moeilijk te verkrijgen is. In tegenstelling tot veel van zijn collega’s die deelperiodes uit de geschiedenis beschreven, beschrijft het werk van Isidore Ndaywel de volledige geschiedenis van het land.” Het gebrek aan middelen in Congo zorgt er ook voor dat Congolese historici het moeilijk hebben om hun werk gepubliceerd te krijgen.
Beperkte academische traditie
Ook speelt de beperkte academische traditie in Congo in het nadeel. “De Britten richtten in Brits Indië universiteiten op in de jaren 1850. Lovanium, de huidige universiteit van Kinshasa daarentegen, werd pas honderd jaar later gesticht, in 1954.
In 1960 waren er minder dan twintig Congolezen met een universitair diploma. Dat was een bewuste koloniale politiek: geen elite betekent geen last. België wilde niet dat Congolezen de problemen hier aankaartten, zoals Gandhi in het Verenigd Koninkrijk wel deed of Ho-Chi-Min in Frankrijk of Soekarno in Nederlands-Indië. Zij hebben wel hun koloniale heerser met de tegenstrijdige legitimiteit geconfronteerd. België zag zichzelf als een modelkolonie.” Die beperkte academische traditie heeft als gevolg dat sommige wetenschappers ook problemen hebben met de historische kritiek die niet of anders wordt toegepast in Congo. Goddeeris stelt zich de vraag of getuigenissen van Congolezen niet onbewust vertekend zijn omdat ze gericht zijn aan Belgen. Hij wijst naar een onderzoek van het KADOC waaruit bleek dat verhalen van bejaarde Congolezen aan Congolese onderzoekers veel minder positief zijn.
Tegenstem
Aan onze universiteiten zijn er ook weinig historici met wortels in voormalige kolonies betrokken in het postkoloniale debat, op antropologe Bambi Ceuppens (nu Koninklijk Museum voor Midden-Afrika) historicus Mathieu Zana Aziza Etambala (KU Leuven) na. “Wij schrijven nog altijd grotendeels de geschiedenis van Congo zelf. Ik ben hoogleraar koloniale geschiedenis, maar wel een blanke man en dat is naar internationale normen eigenlijk vreemd. Aan andere universiteiten wordt koloniale geschiedenis geschreven en gedoceerd door mensen met een niet-autochtoon verleden.”
En dat geldt ook voor het gros, zo niet alle, auteurs en journalisten die de afgelopen decennia in ons land over Congo schreven. Het ontbreken van een duidelijke tegenstem, verschilt opnieuw van onze koloniale buurlanden. Toch zijn er het afgelopen decennium wel meer tegenstemmen vanuit de niet-academische wereld opgestaan, zoals bijvoorbeeld Ben Chikha met zijn ‘waarheidscommissies’ of de discussies die draaien rond de aanwezigheid van standbeelden en straatnamen die Leopold II verheerlijken en zelfs de ‘zwartepietdiscussie’.
“Maar we hebben daar weinig oren naar. Voor ons zijn dat misschien symbolen, maar voor mensen uit de voormalige kolonies zijn dat belangrijk dossiers. Omdat het voor hen gaat om de uitsluiting van het verleden in de publieke ruimte. Er is maar één narratief in ons land: Leopold II bracht beschaving en versloeg de Arabische slavendrijvers. En ook daar zijn wij uniek in. Als je naar London gaat staan er twee standbeelden van Ghandhi.”
Minder migratie
Dat er minder Congolezen deelnemen aan de postkoloniale debatten heeft ook te maken met het feit dat België, veel minder migratie toeliet dan de andere koloniale staten, merkt Goddeeris nog op. “Wij denken meteen aan de Matongéwijk in Brussel, maar zelfs in 1990 woonden er nog maar 20.000 Congolezen in België. De meeste Congolezen migreerden pas tijdens en na de conflicten in de jaren negentig. Dat heeft als gevolg dat er weinig Congolezen van de tweede of derde generatie aan de universiteiten studeren, laat staan een academische carrière maken. Allemaal belangrijke verschillen met onze buurlanden.
Stiefmoederlijk
“Congolese historici die hun waarde bewezen hadden, kregen amper de kans om in academische milieus aan bod te komen en verrichten doorgaans in het buitenland hun werk, zoals Elikia M’bokol’o bijvoorbeeld”, zegt auteur en socioloog Ludo De Witte. “Er zijn verschillende indicaties dat het werk van Congolese wetenschappers stiefmoederlijk behandeld wordt, in die zin is het belangrijk dat er ook een Nederlandstalig boek met hun werk vertaald werd publiek beschikbaar komt. Het feit dat Congolese historici ook in Franstalig België niet aan de bak kwamen of komen toont toch duidelijk aan dat het ‘Belgique à papa’ nog altijd gedomineerd wordt door een neokoloniale kijk op de geschiedenis van Congo en dus niet te maken heeft met een vertaalprobleem van het Frans in het Nederlands” zegt De Witte, auteur van onder meer het boek ‘De Moord op Lumumba’ dat leidde tot een parlementaire onderzoekscommissie. “De geschiedenis probeert men ook onder controle te houden. Na de Rwanda- (1999) en Lumumbacommissie (2000) is er zelfs een een regressie. De tentoonstelling ‘Het geheugen van Congo’ (2005) had zelfs zeer revisionistische standpunten over Leopold II.” De Witte hekelt ook nog steeds de stiefmoederlijke manier waarop men in 2000 omging met Jean Omasombo, de enige Congolese expert in de Lumumbacommissie. “In tegenstelling tot de vier witte experts, kreeg hij geen toegang tot de archieven, alhoewel het dossier over de Congolese geschiedenis ging. Zijn verbittering was zo groot dat hij achteraf een balans opmaakte en schreef ‘Ik was de neger van de Lumumba commissie’.”
Fondsen
Ook schrijver Lucas Catherine, die evenzeer bij het vertaalproject van de kunststudenten betrokken werd, stipt aan dat het in ons land moeilijk is om over de dekolonisatie te schrijven, niet in het minst bij gebrek aan fondsen om aan onderzoek te doen. “Wat speelt is dat het establishment het koloniaal verleden amper heeft verwerkt. De onafhankelijkheid heeft voor een trauma en amnesie gezorgd. Tot voor kort kwam het koloniaal verleden zelfs amper aan bod in ons onderwijs.”
Het boek “Wanneer we spreken over kolonisatie. Quand on parle de la colonisation” kost 25 euro en is online te koop. Er zijn de komende maanden verschillende boekpresentaties.
Steven vanden Bussche
apache